Auteur: Ben Dankbaar
Tijdens de interviewreeks ‘innoview’ schetsen we portretten van innovators. Inspirerende ondernemers, uitvinders en patenthouders vertellen het verhaal over de knappe koppen achter de innovaties. Zo zie je pas echt hoe het Rijk van Nijmegen innoveert! Vandaag spreken we Suzan Nicolasen van Barenbrug.
Als je de bezoekers van de Pop’Hub zou vragen, wat ze van de uitgestalde producten het minst innovatief vinden, zou het gras van Barenbrug een goede kans maken. Wat is er nu innovatief aan gras? En waarom wordt dat gras getoond in een doorzichtige bak met aarde? En waarom moet er een kartonnen plaat voor die bak geplaatst worden als de winkel gesloten is? Met die vragen ben ik op bezoek gegaan bij Barenbrug, gevestigd aan de Stationsstraat in Nijmegen. Die straat is overigens niet in de buurt van het station, maar aan de Noordelijke rand van Nijmegen, vlak bij de A15.
In de receptie van het gebouwencomplex hangen portretten van drie heren Barenbrug: de oprichter, zijn zoon en zijn kleinzoon, die vanaf de oprichting in 1904 achtereenvolgens bijna honderd jaar directeur van het bedrijf waren. Het bedrijf is nog steeds volledig in handen van de familie, maar sinds vorig jaar zitten er voor het eerst geen Barenbruggen meer in de directie. Barenbrug is met zo’n 840 werknemers gevestigd in meer dan twintig landen met achttien kantoren en 22 locaties voor onderzoek en ontwikkeling. Op alle zes continenten en in verschillende klimaatzones worden grassen ontwikkeld voor verschillende toepassingen in verschillende klimatologische omstandigheden.
Dierenvoeding
Ik sprak met Suzan Nicolasen, Development & Innovations Manager bij Barenbrug Holland. Suzan komt oorspronkelijk uit Millingen. Ze volgde een hbo-opleiding Veehouderij en Diergezondheidszorg in Den Bosch en behaalde daarna een Master Animal Sciences in Wageningen. Voordat ze bij Barenbrug kwam, werkte bij diverse andere bedrijven op het terrein van dierenvoeding en diergezondheid. Bij Barenbrug is zij verantwoordelijk voor de verbinding tussen de productmanagers, die de verschillende zogenoemde “concepten” op de markt brengen en de veredelaars, die bezig zijn met het kweken van nieuwe en verbeterde soorten gras.
“Ik kom zelf uit de wereld van wat hier forage heet, voeder voor dieren dus, en dan gaat het over hoogproductieve grassen. Maar ik ben ook verantwoordelijk voor wat hier turf heet. Dat zijn de grassen voor voetbalvelden, golfbanen en parken bijvoorbeeld en dat zijn grassen die kort gemaaid blijven. We hebben bijvoorbeeld een gras ontwikkeld, dat langzaam groeit, zodat je het niet zo vaak hoeft te maaien. Dat kan een parkbeheerder veel kosten besparen. De veredeling voor forage vindt hier in Nederland plaats; de veredeling voor turf zit zowel in Frankrijk als Nederland.
Momenteel zijn we in de organisatie bezig om in het innovatieproces het initiatief meer bij de klant te leggen. De producten die we nu op de markt brengen, zijn vooral creaties vanuit de veredeling. De veredelaars gaan voor de beste score op de zogeheten “rassenlijst”, waarop alle rassen met hun eigenschappen staan geregistreerd. Dat is steeds heel goed gegaan, maar we denken dat het nog beter kan door de klant nog meer in de ontwikkeling te betrekken. Dat is nog niet zo eenvoudig, want als bedrijf verkopen we niet rechtstreeks aan de gebruiker, maar wij leveren aan distributeurs. Met de eindgebruikers hebben onze technische adviseurs wel contact als er vragen of problemen zijn.
Een octrooi is bijna niet mogelijk
De ontwikkeling van een nieuw ras kost alles bij elkaar zo’n 15 jaar. Na zo’n tien jaar ontwikkeling melden we een nieuw ras aan voor de rassenlijst. Een onafhankelijke organisatie is daarna vier jaar bezig om het nieuwe ras te beproeven en de eigenschappen te meten. Daarna wordt het ras geregistreerd en kun je ermee de markt op. Ieder land heeft zijn eigen rassenlijst, maar als je in één land van de EU geregistreerd bent, kun je ook in andere lidstaten verkopen. Klanten kijken naar de eigenschappen die op de rassenlijst staan. Op een levend product kun je moeilijk een octrooi verkrijgen. Wel beschermen we onze rassen met kwekersrecht. Maar als concurrenten zien dat gras met een bepaalde eigenschap goed verkoopt, kunnen ze dat ook gaan kweken. Je hebt dan natuurlijk wel al jaren voorsprong.
Wij maken in Europa geen gebruik van technieken voor genetische modificatie. Daarom duurt het ontwikkelingsproces ook zo lang, omdat bepaalde gewenste eigenschappen door voortdurend kruisen langzaam naar boven gehaald worden. We produceren en beproeven per jaar duizenden half-sib families (groepen van plantjes die ofwel een vader ofwel een moeder gemeen hebben). Planten uit de beste families kruisen we dan weer, enzovoort. Van heel veel naar heel weinig. We gebruiken wel DNA-onderzoek om de genen te identificeren waar bepaalde eigenschappen vandaan komen. Dat is bij gras wat ingewikkelder dan bijvoorbeeld bij mais. Grassen hebben vaak meer kopieën van een gen, en grassen zijn genetisch veel breder dan mais. Alle maisplanten die op een veld staan zijn genetisch exact hetzelfde, terwijl elk grasplantje in een weiland of in een gazon genetisch anders is.
De producten die wij verkopen, bestaan bijna nooit uit alleen maar één ras. Daarom spreken we van concepten. Je koopt een concept en dat is een unieke oplossing. Een recent concept waar we heel trots op zijn is RPR. Dat staat voor Regenerating Perennial Ryegrass. Dit is een ijzersterk gras, dat (bovengronds) horizontaal uitloopt en zelfherstellend is. Dat resulteert ook bij intensieve bespeling in een dichte grasmat. Het gras dat in de Pop’Hub te zien is, heeft lange wortels, waarmee veel voedingsstoffen voor de grazers uit de grond kunnen worden gehaald. Daarom laten we die wortels zien. Als er licht bij komt, worden de wortels zwart en kun je ze niet meer goed zien. Daarom willen we dat ze niet aan licht worden blootgesteld als de winkel dicht is.”
Biodiversiteit
Er is dacht ik wel kritiek op die weilanden die voor de voeding van koeien geoptimaliseerd worden. Dat zou slecht zijn voor de biodiversiteit, omdat sommige dieren, vogels en insecten met zo’n homogene grasmat niet goed kunnen leven.
“Het gaat bij ons natuurlijk in de eerste plaats om het doel waar het gras voor gebruikt wordt. Die doelen zijn heel verschillend. Onze concepten bevatten altijd meerdere grassen, dus in die zin zijn ze ook al biodivers. Speciaal met het oog op biodiversiteit bieden wij ook het concept Nutriherb aan. Daar zitten naast gras diverse andere eetbare kruiden in. Het blijkt dat de koeien dat bijzonder lekker vinden. Bij de ontwikkeling van zo’n concept letten we er natuurlijk op dat de voedingswaarde hoog blijft, maar vroeger was dat het enige doel: hoe meer voedingsstoffen hoe beter. Tegenwoordig zijn er veel meer doelen. Dat heeft ook te maken met die verhoogde invloed van de klanten en marketing op de research. Het gaat dan bijvoorbeeld ook om verbetering van de bodemvruchtbaarheid en verlagen van het gebruik van kunstmest. Een grasland blijft nooit lang helemaal homogeen, want er waait natuurlijk van alles binnen. Hoelang een grasland homogeen blijft, hangt af van het gras zelf en van het beheer, want dat bepaalt hoeveel ruimte er is voor andere grassen en kruiden.”
Het verwerkingsbedrijf
We lopen nog even naar de grote hallen achter de kantoorruimtes. Suzan spreekt van “de fabriek”. In eerste instantie zie ik alleen maar stellingen met grote zakken graszaad. Het lijkt meer op een logistiek centrum dan op een fabriek. Waarom zou dit fabriek genoemd worden? Hier wordt toch geen gras geproduceerd?
“Nee,” lacht Suzan, “dit is het verwerkingsbedrijf. Gras groeit op het veld, maar hier worden wel belangrijke bewerkingen verricht. Als een nieuw ras uitontwikkeld is, hebben we misschien een paar kilo zaad. Dat wordt dan uitgezaaid en geoogst bij een bedrijf in Zeeland. Het zaad dat daarvandaan komt, noemen we basiszaad. Dat gaat dan naar diverse akkerbouwers in Nederland, die dat uitzaaien en oogsten. Dat gaat eigenlijk net zoals bij graan. Het gras wordt gemaaid, blijft een beperkte tijd liggen om te drogen (niet te lang, want dan vallen de zaadjes eruit) en gaat dan door een dorsmachine, die de zaadjes van het gras scheidt. Het overblijvende gras kun je als hooi gebruiken of het wordt verhakseld en weer over de akker uitgestrooid. De zaden komen hiernaartoe. Hier worden de graszaden gescheiden van de andere zaadjes die er onvermijdelijk ook tussen zitten. De boer probeert natuurlijk zijn gras zo te beheren, dat de zaadopbrengst goed is, maar er zitten altijd andere zaden bij. Die worden er hier uitgezeefd. Daarna kunnen zaden nog verder bewerkt worden. Ze kunnen met behulp van een coating van een zaadverbetering voorzien worden, die bijvoorbeeld het succes van vestiging verhoogt. Je wilt natuurlijk dat zoveel mogelijk zaad kiemt en vestigt.”
De zeefinstallaties zijn zo’n acht meter hoog en er staan er een heel stel naast elkaar te schudden. Aan de onderkant valt een gestage stroom van graszaadjes naar beneden met daarnaast een veel kleinere stroom van andere zaadjes. Hier staan grote kisten met graszaad op elkaar gestapeld. Zoveel graszaad heb ik nog nooit gezien. En het ruikt ook naar gras.
“Ja,” lacht Suzan, “als je last hebt van hooikoorts, kun je hier beter niet werken.”